Sik

Vanochtend heb ik mijn sikje weer een beetje bij getrimd. Eens in de zoveel weken pak ik kam en schaar en knip de te lang geworden haren weg. Het is ook altijd weer een moment van overweging: zal ik hem laten staan of knip ik hem helemaal weg? Ik weet zelf ook dat het een retorische vraag is, ben te zeer aan mijn sik gehecht. Ik heb hem al bijna mijn hele leven, liet hem groeien vanaf de herfst 1969. Eigenlijk zonder een gegronde of doorvoelde reden.
Mijn baardgroei gaat trager dan dat een slak zich in een emmer snot voortbeweegt. Het was dus even wachten voor er enig zichtbaar resultaat was dat de naam sik of baardje, laat staan baard, mocht dragen. En wat er verscheen was een pluizig geheel van oor tot oor. Omdat mijn snor nog trager groeide dan mijn baard heb ik de snor jarenlang weggeschoren. Foto’s uit die jaren tonen een, eufemistisch gezegd, aan die tijd gerelateerd beeld zien. In helder Nederlands een lullig gezicht omkranst door lange haren. Na een paar jaar, er was inmiddels een gezin, besloot ik mijn baard af te scheren. Toen ik daar mee bezig was stond zoonlief, een jaar of 5 oud, belangstellend toe te kijken. Tot hij iets opmerkte in de trant van: “Nu ophouden, anders ben je papa niet meer!” En zo bleef er een klein sikje over. Nog steeds zonder snor. Ooit heb ik mijn snor toch een kans gegeven. Dat zag er een stuk beter uit, dan dat vreemde solitaire toefje aan mijn kin. En in deze vorm heb ik het sinds die tijd, nu toch ook al weer ruim 30 jaar.
Gade heeft wel eens en zelfs vaker aangedrongen op het afscheren van alle baardgroei. Ik heb dat verzoek steeds weerstaan. En nu heeft een bijgeloof in mij postgevat dat als ik als de Bijbelse Samson mijn haren zou verliezen, ik ook mijn kracht kwijt zou raken. Dus laat ik hem staan, mijn povere sikje als behoeder van mijn even povere krachten.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *