Amour perdu

Jong waren we,
jonge jongens,
jongetjes nog.

We verkenden elkaar
en wat we vonden,
-we wisten vaag van zonden-,
dat had geen naam.
Toen nog niet
en nu niet meer.

Ouder nu, veel ouder.
Er is alleen herinnering.
Durf me zelf te horen:
Liefde van toen,
lang, lang verloren.

Geraakt

Natuurlijk word ook ik
geraakt door Koplands jonge sla.
Maar meer nog ontroert mij
de jonge moeder
die een kinderwagen voortduwt.

Soonet feur de stad

Nimwege sprikt ‘n taol
Fan essen en fan sette
En sonder feul omhaol
Duun we op ef of fee nie lette.

Mäör ik, ik hou fan jou,
Da wil ik jou toch segge.
Ik blief je feurlopig trouw
Tot se me op Jonkerbosch neerlegge.

Nou wít ik bij mien eige
Ik blief bij jou mien lefe
Gao nooit meer aon de haol

Ik sal däör nooit mee dreige
Sellufs nie heel efe.
Ik blief hier aon de Waol.

Uit: De Dood en de Dingen

Levensles

“Doodgaan”, vroeg ik mijn overleden broer,
“Hoe doe je dat?”

“Ik kan het je wel zeggen,
maar het is moeilijk uit te leggen
als je nog leeft.
Je doet je ogen dicht
en nooit meer open.
Dan komt al gauw de Dood,
Die je vraagt een eindje mee te lopen:
“Kom, volg mij.”
En voor je het weet is het voorbij.
Zo simpel is het,
Gewoon je ogen dicht.
Geen tunnel met een eeuwig licht.
Niks daarvan.
Doodgaan, daar is echt niks aan.”

Reisdoel

Zet m’n koffers in de kast
of schuif ze liever nog op de vliering.
Ze kunnen helemaal achterin,
ik heb ze niet meer nodig.

Het verre reizen is voorbij.
Ik blijf nu dicht bij huis
en overpeins m’n dromen.
Van wat is uitgekomen
geniet ik nog eens na.
En wat een droom bleef,
moet dat maar blijven.

Ik zet theewater op.
Het loopt al tegen vijven.

Animatiegedicht