Deze donderdag ligt als een boek open. Eigenlijk meer als een dummy. Een onbeschreven blad, geen letter te bekennen. Als het mijn agenda was, zou die geheel blanco zijn. Geen afspraak met een medicus of paramedicus, geen lunchafspraak met een vriendin, geen deadline van een stuk dat geschreven moet worden, geen stuk dat gelezen moet worden. Een dag die noodt tot nietsdoen. Ik pas mijn tempo aan.Blijf langer dan gewoonlijk na het douchen in mijn badjas lopen, ontbijt trager dan gewoonlijk, lees wat langer de krant. Turkije en brexit. Ik ben weer helemaal bijgepraat. Stoei wat met de kat, die zich niks aantrekt van de regen en in de tuin een natte vacht gaat halen. Had deze dag een curve dan was het een lange rechte lijn. Geen uitstulpingen naar boven, geen uitstulpingen naar beneden.
Het enige wat ik deze dag moet doen is een dagcurve prikken. Over twee weken heb ik weer een afspraak met de praktijkassistente van mijn huisarts om te bezien hoe ik reageer op haar nieuwe aanpak. Daarvoor heeft ze twee dagcurves nodig. Een dag curve betekent zeven keer in mijn vinger prikken. Nuchter, 2 uur na het ontbijt, vlak voor de lunch, 2 uur na de lunch, voor het avondeten, 2 uur daarna en nog een zevende keer voor vlak voor het slapen gaan. Zeven druppeltjes bloed op de teststrip, een bliepje en er verschijnt een getal. Zeven getallen op een rijtje vormen samen een dagcurve. Die vertelt de schommelingen in mijn bloedwaarde. Geen rechte lijn. Kleine uitstulpingen naar beneden, nauwelijks of eigenlijk niet naar boven.
Ik aai de kat en lees nog een keer het gedicht “Vermoeidheid’ van Leopold Nolens dat bij ons in het trapgat hangt:
“Als wij, de grote mensen, moe zijn
Van het praten met elkaar,
Als wij moe zijn van het slapen
Met elkaar, het wandelen
En handeldrijven met elkaar,
Het tafelen en oorlog voeren
Met elkaar, als wij zo moe zijn
Van elkaar, van het elkaren
Van elkaar, dan zetten wij de kat
Op onze schouder, gaan de tuin in
En zoeken de kinderstemmen achter
De hoge hagen en in de boomhut.
En zwijgend leggen wij onze vermoeidheid
In het gras, en de jaren die zwaar
En donker sliepen in de zoom
Van onze jas ontbloten zich daarboven
In een jongenskeel en dansen op
En neer in een vochtige meisjesmond.
Als wij, de grote mensen, moe zijn
Van het praten,
Van het praten,
Van het praten met elkaar,
Gaan wij de tuin in en verzwijgen ons
In de kat, in het gras, in het kind.”
Mijn kat ligt te slapen. Ik blijf binnen. Het regent, ik moet me weer prikken.